Inloggen

Wachtwoord vergeten?

Natuur

Veranderingen in de Oosterschelde – Typische Soorten nemen af

De Oosterschelde is een Natura2000-gebied met een schitterende flora en fauna. De kwaliteit van dit gebied (Europees Habitattype H1160) wordt onder meer gemonitord met behulp van ‘Typische Soorten’. Een recente analyse wees uit dat meerdere van deze soorten in aantallen zijn afgenomen tussen 1994 en 2018.

Europese habitattypen

De Europese natuur staat al vele decennia onder druk. Om een verdere verslechtering tegen te gaan en de biodiversiteit te behouden, worden in Natura 2000-gebieden bepaalde dieren, planten en leefgebieden (habitats) beschermd. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa niet alsmaar meer van hetzelfde wordt. In 1979 is daarvoor de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortbescherming en habitatbescherming. Door de Europese Unie zijn in deze richtlijnen tal van habitattypen gedefinieerd. Eén daarvan is het Europese Habitattype H1160: ‘Grote, ondiepe kreken en baaien’, waaronder in Nederland de Oosterschelde valt.

Beoordeling

De kwaliteit van elk Europees Habitattype (ook wel Natura2000-Habitattype genoemd) dient door een lidstaat eens in de zes jaar te worden beoordeeld. Die beoordeling wordt via een zogenaamde Artikel 17-rapportage aan de Europese Unie verstrekt. De beoordeling van veranderingen in een Habitattype wordt mede gedaan op basis van aantalsveranderingen van Typische Soorten. Dit zijn soorten die bruikbaar zijn als indicator voor een goede abiotische toestand of biotische structuur. Het gaat bij deze soorten dus niet om bescherming maar wel om de sterke indicatieve waarde. Elk Europees Habitattype, dus ook de Oosterschelde, heeft eigen Typische Soorten.

De bij het MOO betrokken Typische Soorten nemen gemiddeld in aantallen af. Maar er zijn ook Typische soorten die stabiel zijn gebleven over de periode 1994-2018, zoals de Zeeanjelier (Metridium senile; links), en soorten die zijn toegenomen in deze periode, zoals de Botervis (Pholis gunnellus; rechts). (Bron: links: Ad Aleman; rechts: Marion Haarsma).

Typische Soorten van de Oosterschelde (H1160)

Het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO) is een meetprogramma van het landelijke Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het werd gestart in 1994. Binnen het MOO leggen vrijwilligers (sportduikers) op gestandaardiseerde wijze waarnemingen vast. Bij de monitoring zijn de volgende 17 Typische Soorten van de Oosterschelde (H1160) betrokken: zee-anjelier, mossel, platte oester, wulk, strandkrab, schelpkokerworm, haring, schar, wijting, gewone zeedonderpad, botervis, bot, schol, zwarte grondel, steenbolk en puitaal. Daarnaast zijn sinds 2014 kokkel, zeeklit (hart-egel), zeestekelbaars, zeepier, geep, brakwatergrondel en glasgronden op het MOO-formulier opgenomen, maar voor deze zeven Typische Soorten geldt dat ze nu nog niet met de berekening van de Soortgroep Trend Index meedoen.
Om praktische redenen zijn negen andere Typische Soorten van H1160 (nu nog) niet bij de MOO-monitoring betrokken (te weten: groot zeegras, klein zeegras, zeeduizendpoot, zandzager, Bathyporeia elegans, bulldozerkreeftje, pijlstaartrog, ansjovis en bruinvis).

Afname Typische Soorten in de Oosterschelde

In 2019 zijn ruim 900.000 MOO-waarnemingen uit de periode 1994 tot 2018 in opdracht van Wageningen Marine Research nog eens grondig gecontroleerd (gevalideerd) door tal van experts. Vervolgens zijn voor 162 soorten uitgebreide trendanalyses uitgevoerd. De uitkomsten zijn gepubliceerd in de rapportage ‘Het Duiken Gebruiken 4‘. Hieruit blijkt dat de bij het MOO betrokken Typische Soorten gemiddeld zijn afgenomen tot een niveau van 47 procent ten opzichte van 1994, dat als basisjaar op 100 procent is gesteld (zie figuur hieronder).

Soortgroep Trend Index (STI; grijze stippen) van 17 Typische Soorten die zijn betrokken bij het Monitoring Project Onderwateroever (MOO) berekend voor de Oosterschelde (Habitattype ‘Grote, ondiepe kreken en baaien’, H1160). De blauwgroene lijn geeft de trend, de lichtgroene lijnen het daarbij behorende betrouwbaarheidsinterval. (Bron: Het Duiken Gebruiken 4, Stichting ANEMOON).

‘Kenmerkende Soorten’ als aanvulling op de Europese Typische Soorten

De habitat van de Oosterschelde is door de aanleg van de Deltawerken zeer sterk veranderd. In een ver verleden werd hard substraat alleen gevormd door mossel- en oesterbanken. Nu bestaan de oevers van de Oosterschelde ook onder water grotendeels uit steenstort. Zo ontstonden grote oppervlakken kunstmatige rotskust. Doordat rivierwater wordt omgeleid is het zoutgehalte veel stabieler geworden en zijn overgangen van zoet naar zout water verdwenen. De Oosterschelde kreeg daardoor steeds meer kenmerken van een baai langs een rotskust. Hierdoor wordt ook steeds duidelijker waarom de Oosterschelde nadrukkelijk niet bij de EU is aangemeld als een ander Habitattype, zoals H1130 (Estuaria) of H1140 (Slik- en zandplaten). Om die reden zou het goed zijn ook nog een aantal andere vooral aan hard substraat en een stabiel zoutgehalte gebonden diersoorten bij de beoordeling van de kwaliteit en functies van de Oosterschelde te betrekken. In ‘Het Duiken Gebruiken 4‘ wordt toegelicht welke aanvullende Kenmerkende Soorten nog meer van belang zijn om de kwaliteit van de habitat in de Oosterschelde te monitoren. Het betreft de volgende 15 soorten: geweispons, zeedahlia, gorgelpijp, purperslak, zeekat, zwarte galathea, veranderlijke steurgarnaal, gewimperde zwemkrab, gewone zeester, gewone zeeappel, pauwkokerworm, doorschijnende zakpijp, slakdolf, steenslijmvis en vorskwab. In alle gevallen zijn de genoemde soorten bij het MOO betrokken; er is derhalve geen extra monitoringsprogramma nodig.

Typische en Kenmerkende Soorten

Door meer soorten bij de beoordeling te betrekken ontstaat een nog genuanceerder beeld van de veranderingen. Worden de trends van zowel de Typische als de genoemde aanvullende Kenmerkende Soorten tezamen bepaald, dan daalt de Soortgroep Trend Index ten opzichte van 100 procent in 1994 naar circa 60 procent in 2018. Als berekeningen worden gedaan voor verschillende soortgroepen, komt naar voren dat vissoorten gemiddeld in aantallen afnemen, dat de sessiele soorten (vastgehecht aan hard substraat) stabiel blijven en dat de vagiele soorten (vrij kruipende en over de bodem lopende organismen) toenemen (zie figuur hieronder).

Soortgroep Trend Index (STI; grijze stippen) van Typische Soorten én aanvullende Kenmerkende soorten die zijn betrokken bij het Monitoring Project Onderwateroever (MOO) berekend voor de Oosterschelde (het Europese Habitattype ‘Grote, ondiepe kreken en baaien’, H1160) en uitgesplitst voor drie soortgroepen. Links: Vissen; midden: Sessiele soorten (vastgehecht aan hard substraat); rechts Vagiele soorten (vrij bewegend over de bodem). De blauwgroene lijn geeft de trend, de lichtgroene lijnen het daarbij behorende betrouwbaarheidsinterval. (Bron: Het Duiken Gebruiken 4, Stichting ANEMOON).

Oorzaken

In de Oosterschelde vindt de laatste jaren een duidelijke verschuiving plaats in de aantallen van bepaalde soorten. Duidelijk is dat de functie van de Oosterschelde als leefgebied voor vissen is verminderd. De duiding van deze resultaten is nog in volle gang. Kortom: wordt vervolgd.

Wil je helpen?
Ben je sportduiker en wil je meedoen aan het Monitoringproject Onderwater Oever of op andere manier helpen bij dit project? Meld je dan aan als MOO-vrijwilliger via anemoon@cistron.nl.

Tekst: Luna van der Loos en Adriaan Gmelig Meyling, Stichting ANEMOON
Foto’s: Ad Aleman; Marion Haarsma, Stichting ANEMOON (leadfoto: De Puitaal is een Typische Soort van het Europese Habitattype H1160 ‘Grote baaien’ en net als meerdere andere Typische vissoorten significant afgenomen in de Oosterschelde gedurende de loop van 1994 tot en met 2018)
Figuren: Afkomstig uit ‘Het Duiken Gebruiken 4

Anemoon Stichting logo RGB_websiteDit artikel is uitgebracht door Stichting ANEMOON en met toestemming overgenomen van Nature Today.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Velden met * zijn verplicht *

Nieuwsbrief